Toen de eerste Hbo-circusopleiding in 2007 van start ging, was er heel wat opbouwwerk te doen: trainingsruimtes en circusmateriaal moesten er komen, circusdocenten en -studenten, circuscurricula en -lesroosters, en -niet in de laatste plaats- circusklimaat.
Inmiddels zijn er drie jaargangen studenten circustheater de wijde wereld ingestapt. Sommigen vonden hun weg direct naar de grote concoursen of internationaal vermaarde gezelschappen, anderen kozen voor het starten van een eigen gezelschap dichtbij huis. Vroeger was het circus een familieaangelegenheid, nu zijn het deze jonge mensen die met hun opleiding en talent het circus van de toekomst gaan vormen.
Het maken van een voorstelling met een groep enthousiaste en ambitieuze studenten is zowel een artistieke als logistieke uitdaging: hoe iedereen persoonlijk tot hun recht te laten komen in een redelijke hoeveelheid tijd en met een spanningsboog die de aandacht van het publiek vasthoudt?
In I am not here van derde- en vierdejaars studenten van ACaPA komen we dicht op de huid van deze bevlogen jonge mensen. Ze geven ons een inkijkje in hun dagelijks bestaan: hard werken, trainen en studeren, pijn, frustratie, overwinning en nog meer hard werken. Je klas wordt je familie met alle groepsdynamica van dien.
De groep spelers doet denken aan een zwerm vogels op het punt om naar het zuiden te vertrekken: ze bewegen over het toneel in groepsformatie van links naar rechts, en weer terug, dicht op elkaar, dan weer verspreid, een paar verdwaald of afgezonderd en weer allemaal bij elkaar, met draaiende wervelingen en plotselinge, hoekige verandering van richting.
Eenzaamheid en heimwee spelen de studenten ook parten. Telkens als een speler iets wil laten zien of vertellen, lopen de anderen weg. En dan zijn er collega-spelers die, terwijl jij staat te jongleren, beginnen te commanderen dat je –vite, vite, vite en allez!– moet helpen met de trapeze. Logisch dat je haar mooi in de lucht laat hangen met een leeg toneel onder zich.
Toch is het een vrolijk stel, in alle frenetiek goed in staat tot (zelf)relativering en humor. De slappekoord-artieste speelt met de schokkerigheid van haar bewegingen die voortkomen uit het zoeken en bewaren van evenwicht, waardoor het er niet gespannen en gefrustreerd uitziet, maar grappig en persoonlijk. De ontspannen atmosfeer wordt versterkt doordat de spelers in dagelijkse kleding spelen. En dan tamelijk nonchalant komen de echt spannende trucs en krijgen we langs de neus weg ook een inkijkje in de kwaliteiten van de artiesten. De voorstelling biedt prachtige, subtiele sfeerveranderingen, onder andere dankzij summiere geluidseffecten. De overgangen zijn vloeiend doordat het groepswerk mooi gedoseerd wordt ten opzichte van de met de solo’s. Overigens worden de solo’s niet vaak als solo getoond worden. Bijna altijd is één van de andere artiesten of een aantal aanwezig, soms als toeschouwer, soms als neven-act, soms als onderdeel van de act. Zoals de drie collega-spelers die zich in onmogelijke hansopjes hebben gehezen en zich als kabouterachtige oranje beestjes door een jongleur/dompteur laten meevoeren en daarmee de stress weghalen van de -ook bij het publiek immer aanwezige- vrees voor drops.En dan zijn er sowieso de prachtige combinaties van bijvoorbeeld diabolo en roue cyr, die terwijl de spelers de zwaartekracht trotseren met horizontale verplaatsingen, de ronde bewegingen en vormen in elkaar laten vervloeien.
Het gaat goed is de tweede eindexamenjaarvoorstelling van ACaPA. Het is bijna te zien als een anti-voorstelling. De spelers stellen zich kwetsbaar op naar het publiek en laten duidelijk merken dat ze weten dat het er is. Ook als er grote inspanningen worden geleverd en hogeschool-trucs worden getoond blijft de sfeer relativerend. Eigenlijk wordt er zelfs benadrukt dat ze geen nadruk op de trucs of op het uiterste van hun kunnen willen leggen. Een interessante kant van deze aanpak is dat je verschillende malen ziet dat duizend procent aandacht niet alleen van belang is voor het perfect uitvoeren, maar ook kan bijdragen aan de schoonheid van een truc. Zonder die focus -blijkt uit het duotrapezenummer waarbij de vangster vanuit haar ondersteboven positie in de trapeze zeer, zeer geïnteresseerd raakt in één van haar medestudenten op de vloer- wordt een truc een serie van technische handelingen, een going through the motions.
Toch is er hier en daar een speler die ware passie aan de dag legt voor bijvoorbeeld pingpongballetjes en muizenvallen, met als hilarisch hoogtepunt een combinatie van beide. De kwetsbaarheid van deze jongen, maar ook van de laatste act in een driedubbel touw, waarin de speelster zichzelf in de knoop legt uit puur enthousiasme -in de stilte hoor je haar adem- maken dat je dichtbij deze mensen komt te staan. Je wilt iets, je probeert het, en je laat zien waar je staat. Je valt – maar het gaat goed, je diabolo vliegt uit de bocht – maar het gaat goed, je komt te laat op -maar het gaat goed, geen probleem.
Beide voorstellingen munten uit in het in elkaar meanderen van thema’s en lijntjes: het zelf maken van muziek, een speelster die met steeds andere uitzinnige jurken en een behoorlijk waanzinnige lach terugkeert, een fascinatie voor pingpongballen en muizenvallen, een speler die quasi toevallig even langsloopt bij alle acts en dan de hele groep tegenover zich vindt als hij aan de beurt is, het zwermerige heen en weer lopen, een groepsfoto-opstelling op verschillende momenten, een raar beest op een skateboard die een van de spelers overal vergezelt. Bijna letterlijk zie je een weefsel ontstaan van kortere en langere draden met verschillende kleurschakeringen -soms heel fel, soms matte mengkleuren- waarmee van een veelheid aan individuen een eenheid wordt gesmeed. Iets te veel braafheid en monochromie ligt wel op de loer. Een van de meest subtiele lijntjes is de speelster die je steeds met een enorme bril op haar neus ziet; je gaat ervan uit dat als zij die op enig moment moet afzetten. Als ze aan haar touwact begint bijvoorbeeld, en dat doet niet. Ook de talloze interventies in de overtuigend ingezette scenes zorgen voor conflictsituaties en de spanning die noodzakelijk is als je de aandacht van het publiek wilt vasthouden.
Het maken van een groepsvoorstelling onder een regisseur die de expressiemogelijkheden en de specifieke karakteristieken van circus kent, en deze meerdere malen kunnen spelen voor een substantieel publiek is van onschatbare waarde voor deze nieuwe circusartiesten. Festivals en andere podia die deze gelegenheid creëren nemen een belangrijke rol in de ontwikkeling van het circus in Nederland. Circo Circolo laat zien dat je een beetje geduld moet hebben, maar dat het dan ook heel hard kan gaan. De volgende zwerm kan uitvliegen.
Recensie door Eveline Alders.